14 maanden
'Toen de winter aanbrak, miste ik mijn meisje zo erg dat het fysiek pijn deed. Ik wou haar horen, haar zien, met haar praten en die nood werd zo groot en onhoudbaar dat ik begon te schrijven in een blauw schriftje. Enkele regels, bijna elke dag. Toen ik ze opnieuw las, bleek dat ze heel sterk mijn geestestoestand van het moment onthulden. Ik heb daarom besloten om ze integraal over te schrijven. Die woorden zijn niets meer en niets minder dan de bijzonder directe uitdrukking van mijn gevoelens, van mijn ervaring van het moment. Wij werden heen en weer geslingerd tussen hoop en wanhoop, we leefden enkel nog voor de dag van hun terugkeer, we bedachten onze eigen middelen om het hoofd te bieden aan berusting en aan de onverschilligheid die we met alle kracht afwezen. Door onze sterke wil om ze niet te doen vergeten, werden Julie en Mélissa na verloop van tijd bijna onmerkbaar de meisjes die, door onze voortdurende oproepen via de media, uiteindelijk een heel land wisten te ontroeren. Wie anders dan wij konden getuigen van het leven op dat moment? Konden we trouwens nog spreken van een leven? In werkelijkheid was het veeleer een nachtmerrie waar we als arme drommels in worstelden, enkel met de hoop om wakker te worden.' Julie en Mélissa werden ontvoerd op 24 juni 1995. Pas veertien maanden later, op 17 augustus 1996, werden de lichamen van de kleine meisjes teruggevonden. Carine Russo, de mama van Mélissa, koos ervoor om 20 jaar later de tragedie, die de basisstructuren van het Belgische gerecht deden wankelen, uitgebreid te beschrijven. Een verhaal dat even aangrijpend is als ongenadig.